Besnijdenis: bekrachtiging van beloften, deel 1

Inleiding
In dit artikel bespreken we de besnijdenis, een onderwerp dat allerlei vragen en emoties kan oproepen. Besnijden is een Toragebod. In de Talmoed wordt erover gediscussieerd en Paulus schrijft er over vanwege misvattingen. In onze maatschappij kan het ter sprake komen in de context van godsdienstvrijheid en lichamelijke onaantastbaarheid. Ook in Beth Yeshua, onze Joodse Messiasbelijdende gemeente, komt het af en toe aan bod, bijvoorbeeld wanneer Pesach weer nadert, want er staat geschreven “geen enkele onbesnedene zal ervan eten.” Om welke besnijdenismethoden gaat het eigenlijk? Hoe verhoudt besnijdenis van de voorhuid zich tot besnijdenis van het hart? En meisjes, hoe zit het met hen? Kortom, vragen genoeg voor twee artikelen.

Besnijdenisgebod in Tora
In Genesis 17 staat het gebod waar de besnijdenis op stoelt: JHWH sluit Zijn verbond met Abraham en diens gehele nageslacht. “Bij elk van jullie die mannelijk is, zal het vlees (basar) van de voorhuid (orla) besneden worden en dat zal zijn tot teken van het verbond (beriet) tussen Mij en jullie. Elk zoontje dat acht dagen oud is moeten jullie besnijden (moel), in elke generatie. Zowel die in je huis geboren is, als de buitenlander (ben-nechar) die je voor geld gekocht hebt en niet bij je nageslacht hoort, zal beslist besneden worden (himmol jimmol). Zo zal Mijn verbond in jullie lichaam zijn tot een eeuwig verbond. Maar wie mannelijk en onbesneden (arel) is, en het vlees van zijn voorhuid wordt niet besneden, die persoon (nefesj) wordt van zijn volk afgesneden (karet), hij heeft Mijn verbond verbroken.”

Verbondslijn Abraham, Isaak en Israël
Het is op grond van Abrams G’dsvertrouwen en gehoorzaamheid dat G’d met hem een verbondsrelatie wil. Hij zal vader worden van een menigte volken (gojiem). Met ingang van dit verbond zal zijn nieuwe naam daarom zijn: Abraham. Als echtgenote is Sarai volwaardig deelgenoot in het verbond, ook zij ontvangt nu van G’d een nieuwe naam: Sara. En koningen van volken (ammiem) zullen uit hen voortkomen. Het land Kanaän zal hun erfelijk bezit zijn. Al wat mannelijk is in hun huis ontvangt als bekrachtiging van deze beloften een permanent teken in de voorhuid. De vaders zijn verantwoordelijk voor het besnijden van hun zoontjes om zo het verbond (beriet mila) door te geven. JHWH zal hun tot G’d zijn en hen zegenen en zij zullen rechtvaardig leven. Alle huisgenoten delen in de zegen, zolang ze deel blijven uitmaken van het huis. Het verbond wordt voortgezet in de bloedlijn via Isaak, de beloofde zoon, en Jakob die later van G’d de naam Israël ontvangt. (Genesis 26:4; 28:13-15; 35:10-12).

Waarom op de achtste dag
Acht is symbolisch en verwijst naar het hemelse, het geestelijke. Op dag acht treedt de pasgeboren Jood toe tot het verbond met zijn G’d. Het Sinaïverbond is ook verbonden met het getal acht; zeven weken worden geteld en zodra week acht begint is het Wekenfeest, waarop de Tora is gegeven. Later, op de dag dat de hele Torarol gelezen en bestudeerd is – en op die manier als het ware in het hart gegrift is – wordt zij vol vreugde omarmd op Toradansfeest Simchat Tora. Dat viert Israël op Sjemini atseret, Achtste Dag slotfeest. Ook verwijst achtste dag naar het neerdalende hemelse Jeruzalem; “haar poorten zullen nooit gesloten worden overdag, daar zal geen nacht zijn…” Opmerkelijk dat de Talmoed*1 schrijft, dat een besnijdenis overdag moet plaatsvinden; dat correspondeert met de toekomstige Achtste Dag die geen nacht kent. Openbaring 22:5 vervolgt “en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheden”. Zou dat de ultieme vervulling zijn van de belofte:“koningen zullen uit u voortkomen”?

Goed doordacht geschapen
In een boek*2 las ik dat de bloedstolling bij pasgeborenen nog instabiel is en precies op de achtste dag extra gunstig is om nabloeding te voorkomen. De auteur veronderstelt dat daarom de achtste dag gekozen is om te besnijden. Zelf denk ik dat het andersom is. Aangezien G’d precies op de achtste dag de besnijdenis wil, creëert Hij het lichaam zo, dat die dag optimaal is. Maar, had G’d een man dan niet meteen zonder voorhuid kunnen scheppen? Zeker wel. Maar er staat dat het besnijden van de voorhuid een verbondsteken in het vlees is. De vader zelf heeft daarbij verantwoordelijkheid, hij voert het ritueel uit in geloof en gehoorzaamheid. Soms besneden vrouwen hun zoontjes, meldt de Talmoed. Tegenwoordig voert een Mohel (besnijder) het uit. De belofte van een menigte nageslacht is misschien een aanwijzing waarom het teken in het voortplantingsorgaan aangebracht wordt. 

Ontbrekende voorhuid
Er staat niet in de Tora hoeveel voorhuid verwijderd moet worden. Het werkwoord moel (besnijden) wordt gebruikt en niet karath (afsnijden, afhakken). Misschien is het wegsnijden van een randje genoeg om als teken te dienen, als herinnering aan de beloften, en als aanmoediging om net als Abraham rechtvaardig te leven. De Talmoed*1 beschrijft de situatie van jongetjes die geboren worden zonder voorhuid. Op de achtste dag wordt dan de ceremonie uitgevoerd met alleen een sneetje in de huid achter de eikel. Daaruit moet verbondsbloed vloeien, dat is essentieel. Als een niet-Jood toetreedt tot het verbond en hij was eerder al besneden om welke reden dan ook, dan volgt men een soortgelijke procedure, want er moet ook bij hem verbondsbloed vloeien. Mocht een baby door zwakte, ziekte of andere oorzaak niet op de achtste dag besneden zijn, dan zo spoedig mogelijk daarna, maar niet op een sjabbat, want een uitgestelde besnijdenis telt als werk, evenals het begraven van het afgesneden voorhuidje.

En meisjes dan?
Voor meisjes geldt geen besnijdenis, een Joods meisje is door geboorte uit een Joodse ouder inbegrepen in het verbond. Zodra zij 12 jaar is kan zij bat mitswa worden, verantwoordelijke dochter der wet. Vrouwen zijn voor G’d niet minder belangrijk. We zagen hierboven al dat Sara volwaardig deelgenoot is in het verbond, voor haar gelden dezelfde zegeningen en beloften en ook zij heeft een nieuwe naam. Abraham krijgt zelfs van G’d opdracht om naar Sara te luisteren in al wat zij hem zegt (Genesis 21:12). De Talmoed beschrijft dat een jongetje voor zijn besnijdenis gebaad wordt, en zowel mannen als vrouwen, die later toetreden tot het verbond, moeten zich tevoren in een mikwe onderdompelen. 

Besnijdenis, Pesach en uittocht
Dat het nauw steekt met de verbondstrouw blijkt wanneer Mozes, een achter-achterkleinzoon van Jakob, onderweg is van Midjan naar Egypte. Mozes moet de Israëlieten uit Egypte leiden en daarbij is intensief contact tussen de Eeuwige en hem nodig. Hij heeft echter één van zijn beide zonen niet besneden en overtreedt dus het verbond. Zijn vrouw Zippora neemt doortastend een scherpe steen (tsor) ter hand en besnijdt alsnog de voorhuid van hun zoon, zodat de dreiging afgewend wordt en de verbondsrelatie hersteld (Exodus 4:25). Kort voor Israëls uittocht uit Egypte geeft G’d hun nadrukkelijk instructie, dat het pesachlam, waarvan het bloed aan de deurposten gestreken wordt, door geen enkele onbesnedene gegeten mag worden. Inderdaad is elke voorhuid besneden wanneer ze wegtrekken uit Egypte (Jozua 5:5). JHWH herhaalt het besnijdenisgebod bij de berg Sinai (Leviticus 12:3).

Intocht, opnieuw besnijden en Pesach
In de woestijn lijkt echter niemand meer besneden te worden. Maar zodra men na veertig jaar, op 10 Niesan, door de Jordaan het beloofde land binnen trekt, is G’ds eerste opdracht aan Jozua (5:2): “Maak je stenen messen (tsoer chèrev) en besnijd de Israëlieten opnieuw, voor de tweede keer”. Enkele dagen na het besnijden slachten ze het pesach op de vaste datum 14 Niesan. De Talmoed bespreekt, waarom er in de woestijn niet werd besneden en wat bedoeld wordt met opnieuw besnijden. Men oppert dat de weersomstandigheden ongunstig waren, of dat G’d het toen niet toestond uit ongenoegen over het gouden kalf. Aannemelijk, dat G’ds toestemming om te besnijden ontbrak – waardoor allicht ook geen Pesach gevierd werd – maar volgens mij niet vanwege het gouden kalf. Die overtreding vond immers plaats in het 1e jaar op 17 Tammoez, veertig dagen na het Sinaiverbond, doordat Mozes onrustbarend lang op de berg bleef. Terwijl in het 2e jaar toch aantoonbaar weer Pesach gevierd werd, met alle(!) bijbehorende inzettingen (Numeri 9:1-5). Klaarblijkelijk was al het mannelijke toen nog wel besneden.

Smaad veroorzaakte uitstel
Maar drie maanden ná dat 2e-jaars Pesach, kwamen tien verspieders met een negatief inreisadvies. Behalve Jozua en Kalev klaagde de hele gemeenschap: “waren wij maar in het land Egypte gestorven of in deze woestijn! Waarom brengt de Eeuwige ons toch naar dit land? Laat ons een leider aanstellen en naar Egypte terugkeren.” Daarop volgde G’ds oordeel dat alle getelde strijdbare mannen van 20 jaar en ouder overeenkomstig hun gesproken woord zouden sterven in de woestijn (Numeri 14). De verbondsbelofte om te wonen in het land – verzegeld in de voorhuid – zou uitgesteld worden. Misschien waren de vaders vanaf die dag onwillig om te besnijden, of was hun die opdracht ontnomen, omdat ze de Eeuwige ernstig hadden gesmaad. Pesach werd daarna vermoedelijk niet meer gevierd, immers een voorwaarde daartoe is, dat bij hen al wie mannelijk is besneden wordt, maar ze besneden de kinderen niet meer (Jozua 5:7). Over besnijdenis en Pesachvieren lezen we pas weer na de intocht.

Besnijdenis hervat
Jozua schrijft, dat G’d op die dag van de hervatte besnijdenissen, de smaad van Egypte van hen heeft afgewenteld – daarom heet die plaats Gilgal (wenteling; Jozua 5:2-12). Smaad van Egypte slaat volgens mij niet op het slavenbestaan of de zonde met het gouden kalf, maar op het terug willen naar Egypte onder een andere leider. Daarmee hebben zij G’ds liefdevolle inzet, het verbond, het land en ook Mozes afgewezen. Het voor de tweede maal besnijden duidt erop, dat de jongens die destijds jonger dan 20 jaar waren, en dus niet onder het oordeel vielen, allemaal wel besneden waren geweest maar nu voor de tweede keer besneden moesten worden om het verbond te vernieuwen. Daarnaast werden die dag ook degenen besneden, die in de woestijn geboren waren ná het verspieders drama.

Beriet mila
De vraag komt op hoe een tweede besnijdenis praktisch uitvoerbaar kan zijn als de voorhuid eerder al was afgesneden. In een onderzoek door de Joodse socioloog professor Rubin*3 komt naar voren dat men in bijbelse tijden besneed door het voorhuidje van de baby zo ver mogelijk naar voren te trekken om de huid die dan uitsteekt buiten de eikel met één snede af te snijden. Er blijft nog voldoende voorhuid over om de corona (verhoogde rand van de eikel) te bedekken. Dit is de beriet mila zoals gepraktiseerd door Abraham en de Israëlieten na hem. Het is hierbij mogelijk om eventueel later nogmaals een besnijdenis uit te voeren op de resterende voorhuid, zoals onder leiding van Jozua ook gebeurde. Na verloop van tijd ging men een Magén*4 gebruiken, een schuifschildje, dat haaks over de aangetrokken voorhuid geschoven wordt en waar het mes veilig en snel langs snijdt. Dit is nu nog steeds één van de toegepaste methoden, zie afbeelding.

Besnijdenis verhullen
Dat niet iedereen content was met een besneden voorhuid blijkt uit manuscripten vanaf 2e eeuw vóór g.j. Om hun besnijdenis onopvallend te maken rekten sommige Joden hun resterende voorhuid zodanig op dat de eikel weer grotendeels bedekt was. Dit is in die tijd een algemeen bekende methode en wordt in de Talmoed mesjichat orla genoemd (epispasme). Iemand die zijn voorhuid aantrekt heet een masjoech (getrokken). Er zijn diverse redenen waarom het gedaan werd. Door sommige machthebbers werd besnijdenis verboden, waardoor men uit angst handelde. Ook werden Joden in tijden van overheersing vaak niet als gelijkwaardig burgers behandeld en hoopten sommigen door het verhullen van hun besnijdenis hun maatschappelijke of financiële situatie te verbeteren. Verder waren er die niet langer bij het Jodendom wilden horen of aangetrokken werden door de Griekse cultuur. Ze wilden bijvoorbeeld graag naar het gymnasium (atletiekschool), maar daar werd naakt gesport en werden besnedenen bespot. Deze vernedering wilden zij voorkomen middels het geforceerd naar beneden trekken van de resterende voorhuid.

Uittreden én terugkeer mogelijk*5
We lezen hierover ook in 1 Makkabeeën 1:11-15 “In die tijd [2e eeuw v.g.j.] kwam in Israël een geslacht op, dat zich om de Tora niet bekommerde en velen verbonden zich met de volken rondom. Want, zeiden ze, door ons van hen af te scheiden, hebben ons vele rampen getroffen. De vorst verleende hun volmacht om de Griekse levenswijze in te voeren. Zij richtten in Jeruzalem een gymnasium op, zoals bij de heidenen gebruik was; zij herstelden hun voorhuid en braken met het heilige verbond”. De besnijdenis onzichtbaar maken en uittreden uit het verbond was dus een optie waar daadwerkelijk gebruik van werd gemaakt. Maar berouw en verlangen om terug te keren in het verbond gebeurde evengoed en dan werd de persoon in kwestie weer opgenomen en eventueel voor de tweede keer besneden.

Voortbestaan volk Israël bedreigd
Jeruzalem en de tempel worden in 70 g.j. door de Romeinen verwoest en het Sanhedrin wordt verplaatst naar Javne (onder Tel Aviv) om van daaruit het Joodse geloofsleven aan te sturen. De Tannaiem verzamelen alle beschikbare mondelinge Torauitleg en informatie over de tempeldienst om het voor volgende generaties vast te leggen in de Mishna. Omstreeks 130 g.j. besluit keizer Hadrianus om Jeruzalem te herbouwen evenals de tempel, maar het wordt een Romeinse stad die de naam Aelia Capitolina krijgt en de tempel wordt gewijd aan Jupiter. De naam Judea verandert hij in Palestina. Besnijdenis wordt opnieuw verboden. De Joden komen in opstand onder leiding van Simon bar Kochba maar kunnen uiteindelijk geen stand houden. Vanaf 136 g.j. wordt het Joden streng verboden om hun geliefde stad te betreden. Ze raken verder verstrooid over het Romeinse rijk en de bezorgdheid over het voortbestaan van het verbondsvolk en de vervulling van de beloften neemt toe.

Peria toegevoegd
Synagogen in de diaspora krijgen een essentiële rol om de verbondenheid van het volk met hun G’d te blijven inspireren. Er moet voorkomen worden dat het Joodse volk opgaat in andere volken. De praktijk van voorhuidoprekking wil men dan ook inperken. De mila besnijdenis wordt omstreeks de 2e eeuw g.j. aangevuld met peri‘a (ontbloten)*5. Dit houdt in dat nadat de voorhuid besneden is, het restant van de voorhuid en het binnenvlies (membraan) gesplitst en teruggerold worden tot achter de corona, zodat de eikel permanent ontbloot blijft. Door peri‘a toe te voegen, wordt het oprekken van huid, om daarmee de besnijdenis te verhullen, bijna onmogelijk. Geleidelijk werd peri‘a vaker toegepast en nam uittreden af. Het Joodse volk heeft vele vervolgingen en minachting overleefd, dankzij het hoopvol vasthouden aan G’ds beloften – gegeven aan de vaders, doorgegeven aan de kinderen, verzegeld in de voorhuid – het onderwijs in synagogen, en feesten zoals Pesach.

Wel of geen pesachlam eten
Met Pesach wordt bevrijding uit slavernij gevierd. Tijdens de sedermaaltijd moeten we bittere kruiden en matses eten, plus een geroosterd pesachlam dat in de tempel geslacht is. Dat laatste levert een probleem op. Sefardische Joden vinden doorgaans de opdracht om pesachlam te eten belangrijker dan de locatie van slachten, zij eten tijdens de seder meestal wel (lams)vlees (Deuteronomium 16:2). Asjkenazische Joden beschouwen in de tempel slachten meestal als zwaarst wegend. Er is thans geen tempel, zodat zij dus geen pesachlam eten, en daardoor mogen onbesneden gasten soms aanschuiven bij hun seder. Want men interpreteert de tekst “geen onbesnedene zal ervan eten” als verbod om van het lam te eten, maar het overige van de seder mag de onbesnedene wel – wat grammaticaal klopt (Exodus 12:48). Het verbod om ‘ervan te eten’ kan taalkundig echter even goed op de hele sedermaaltijd slaan. De interpretatie hangt af van de plaatselijke opvatting.

Erfelijk bezit ontvangen
Met Pesach begon de uittocht uit Egypte, om via de berg Sinaï, met Tabernakel en Tora naar het beloofde land te gaan. In die geschiedenis ontdekken we als tegenbeeld het werk van Messias Yeshua. Bij Zijn wederkomst zal Hij de kinderen van Israël verzamelen en in Israël Zijn Messiaanse rijk vestigen. Zij zullen hun erfdeel in het land ontvangen, zoals beloofd en bekrachtigd in de besnijdenis. Hij zal allen die vermoeid en belast zijn rust geven “want de Eeuwige zal Zich over Jakob ontfermen en nog steeds zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen grond rust geven – hun sjabbatrust – en de bekeerling (gér) zal zich voegen bij het huis van Jakob” (Jesaja 14:1).

Beloften worden vervuld
En de tempel zal weer functioneren, echter “geen buitenlander, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, zal het heiligdom binnengaan, geen buitenlander onder de Israëlieten” schrijft Ezechiël 44:9. Maar bekeerlingen (gér) die zich thans aansluiten bij Israël“zullen een erfdeel bij loting toegewezen krijgen onder de stammen Israëls en worden beschouwd als onder de Israëlieten geboren” Ezechiël 47:22. Voor hen gelden dezelfde geboden en inzettingen (Numeri 15:15), oftewel de Tora, grondwet van G’ds Koninkrijk. En voor hen gelden dezelfde zegeningen en beloften, met dezelfde bekrachtiging: het verbondsteken in hun voorhuid.

Sonja Haisma

Eindnoten
*1 TB Shabbat 133a; 134b; 135a; 137a,b; Yevamoth 47a,b; 71a-72b
*2 Moderne wetenschap in de bijbel pag.78 Ben Hobrink 2007
*3 Prof. Rubin http://www.i2researchhub.org/articles/brit-milah-a-study-of-change-in-custom/
*4 Magén filmpje https://www.youtube.com/watch?v=vwUwMErUjsI
*5 Yevamoth 71b “Het gebod om met de besnijdenis [mila] ook de corona permanent te ontbloten [peri‘a] is niet gegeven aan Abraham” verklaart Rabbah ben Isaac namens Rab (Abba bar Ayvo, 175-247 g.j., grootste Mishnageleerde).

[Het is te overwegen om alleen de mila (zonder peri‘a/ metsitsa) uit te voeren; dat is Toragetrouw en minst ingrijpend. Vooral bij niet-Joden en hun zoontjes, om spijtoptanten een herstelmogelijkheid te laten. Gedwongen in het verbond blijven staat haaks op keuzevrijheid]