In deel 1 werd de instelling van het besnijdenisverbond besproken, de praktische uitvoering en de relatie tot Pesach vieren. In dit tweede deel onderzoeken we hoe de apostelen omgaan met nieuwe gelovigen uit de heidenen en met gelovigen uit De Besnijdenis, ten aanzien van Torageboden en besnijden. En welke verbinding er is met de Heilige Geest en besnijdenis van het hart.
Apostelconvent over bekeerlingen
In de Grieks-Romeinse context van de 1e eeuw reizen Yeshua’s apostelen door het Romeinse rijk om het Evangelie te verkondigen, eerst aan de Jood en ook aan de heiden. De vraag die al snel opkomt is: moeten nieuwe gelovigen Tora naleven en zich laten besnijden. In Handelingen 15 lezen we over het apostelconvent te Jeruzalem (± 48 g.j.) waar Jacobus, Petrus, Paulus, Barnabas, Silas en andere gezaghebbende leiders hierover vergaderen. Er lijken forse tegenstellingen te zijn. Na uitvoerig overleg en gebed komt men unaniem tot een goede beslissing. Met algemene instemming zetten zij op schrift, dat het de Heilige Geest en hun goeddunkt, dat nieuwe gelovigen uit de heidenen “moeten afzien van wat door afgoden verontreinigd is, van ontucht, van het eten van het verstikte en van bloed.” Meer onderwijs volgt gaandeweg als ze “elke sjabbat horen voorlezen uit Mozes.” Ze kunnen dan geleidelijk groeien in geloof en Torakennis (Handelingen 15:1,5,19-21).
Waarom deze vier Torageboden
Het gaat bij deze vier geboden niet om een moeizaam bereikt compromis, waarbij beide partijen tijdens de vergadering deels hun zin krijgen. Er staat nadrukkelijk dat de Heilige Geest erin betrokken is en het goedkeurt. Het zijn ook niet min of meer willekeurig gekozen geboden, ze komen rechtstreeks uit de Tora en juist deze vier maken ook deel uit van de zeven Noachidische geboden; de overige drie Noachidische geboden zijn: overheidswetten naleven*1, geen moord plegen en geen G’dslastering. Dat vereerders van G’d of G’dvrezenden, zoals nieuwe gelovigen genoemd worden, geacht worden om ook deze drie geboden na te leven, spreekt vanzelf. In feite zouden bekeerlingen zich dus aan zeven wetten moeten houden. De vergadering rept níet over Joden die in Yeshua gaan geloven, daarover is blijkbaar geen discussie, voor hen blijven Tora en besnijdenis gewoon van kracht.
Doorgroei mogelijk
Volgens de Talmoed zijn voor heidenen de Noachidische geboden*1 voldoende om behouden te worden en te leven in de Messiaanse tijd; zij kunnen echter ook proseliet (Jodengenoot) worden – na onderwijs, besnijdenis en onderdompeling in een mikwe – en gelden dan als Israëliet, met burgerrecht in het land. Het apostelconvent besluit, overeenkomstig deze Joodse leer, om voor onbesneden gelovigen de genoemde vier geboden te hanteren: stoppen met eerdere afgodspraktijken, geen seksueel wangedrag, geen bloed eten of vlees met bloed erin. Ze mogen als niet-Jood wel alle soorten vlees eten, zoals varkensvlees, maar zonder bloed. Besnijden is voor hen niet aan de orde. Naast de genoemde noodzakelijke geboden is er tevens Toraonderwijs op sjabbat. Daardoor kan men verder groeien in geloof en inzicht en Tora leren toepassen. Na verloop van tijd kan men zich desgewenst aansluiten bij Israël. Dan deelt men ook in de verbonden, zegeningen en beloften, en ontvangt als bekrachtiging ook het verbondsteken in de voorhuid.
De Besnijdenis en de Voorhuid
Uit bovenstaande blijkt, dat er dus sprake is van twee groepen, waarvoor verschillende maatstaven gelden. Enerzijds Joden, ook wel De Besnijdenis (Peritome) genoemd, anderzijds niet-Joden, heidenen, zij worden onbesnedenen genoemd, of kortweg Voorhuid (Akrobustia). Een voorbeeld uit Galaten 2:7 is, dat Petrus de verkondiging aan De Besnijdenis voor zijn rekening neemt, en Paulus zich met name richt tot de Voorhuid. Voor het interpreteren van een tekst over besnijdenis is het belangrijk goed te lezen wat er precies staat; gaat het om iemands afkomst, zo ja, welke groep, of betreft het de ingreep zelf (peritemnoo omsnijden). Voorts worden Joden ook aangeduid als heiligen, dat wil zeggen apart gezet door G’d. Een Voorhuid, een onbesneden heiden die gaat geloven in de G’d van Israël, wordt ook wel G’dvrezende (phobeoo Theos) genoemd. Treedt een G’dvrezende toe tot de verbonden, dan geldt hij als geboren Israëliet*2 in volle rechten en plichten.
Cornelius ontvangt Heilige Geest
In Handelingen 10 lezen we over Cornelius, een Romeinse hoofdman die G’dvrezend is. Hij staat goed bekend bij het Joodse volk, wordt zelfs rechtvaardig genoemd, geeft veel giften en bidt geregeld tot G’d. Als hij op het negende uur in gebed is, verschijnt een engel die hem opdraagt om Petrus uit te nodigen. Als Petrus aan Cornelius en zijn huisgenoten vertelt dat “ieder die op Messias Yeshua vertrouwt, vergeving van zonden ontvangt”, wordt plots de Heilige Geest uitgestort op hen allen en zij spreken in talen en maken G’d groot.
Petrus en de aanwezige Joden zijn hoogst verbaasd dat de Geest ook op onbesnedenen gestort is. Petrus constateert dat “in ieder volk degene die G’d vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig is”. Zij allen worden gedoopt op grond van geloof in Yeshua, tot vergeving van hun zonden. Dit hoeft echter geen eindstation te zijn. Cornelius en zijn huis staan open voor meer van G’ds Woord. Petrus blijft nog enkele dagen en adviseert wellicht om de Septuaginta (Griekse Tenachvertaling) te lezen en verwijst hen waarschijnlijk naar een gemeente voor verder onderwijs.
Timoteüs, een mamzer
Dat Paulus het twee groepen principe hanteert, blijkt wanneer hij zelf Timoteüs besnijdt. Dit gebeurt ná het apostelconvent, op zijn 2e zendingsreis. Timoteüs is een discipel in de eerder door Paulus gestichte gemeente te Lystra (zuid Turkije). Hij is zoon van een gelovige Jodin en gelovige Joodse grootmoeder, maar is niet besneden. Zijn vader is een Griek, op wie het gebod, zijn zoon te besnijden, niet van toepassing is. Maar zijn gelovige moeder had hem ook kunnen (laten) besnijden. Volgens de Talmoed is echter een kind van een heidense vader en Joodse moeder een mamzer (bastaard)*2 die niet volledig meetelt. Wellicht de oorzaak dat hij niet besneden werd. Als nakomeling van Abraham via moederlijke bloedlijn, hoort Timoteüs echter wel binnen het verbond. Als hij zich niet laat besnijden, is hij een arel (onbesnedene) op wie kareth (afsnijding van Israël) van toepassing is (zie Deel 1). Paulus neemt daarom de vaderplicht op zich en besnijdt Timoteüs als betrof het zijn eigen zoon.
Timoteüs in eer hersteld
In de vertalingen staat helaas, dat Paulus hem besnijdt ter wille van de Joden; alsof zíj dat willen en Paulus vervolgens huichelend zou toegeven om onenigheid met hen te voorkomen. Maar Paulus is er de man niet naar om zijn principes te verloochenen. Bovendien, Joden in Lystra hadden de gelovige Timoteüs, geboren uit een Joodse moeder, immers allang kunnen besnijden op wettige gronden, maar zij beschouwden hem als mamzer. Door Timoteüs nu te besnijden plaatst Paulus hem in zijn rechtmatige positie als zoon van Abraham. Paulus herstelt hem in eer voor het oog van die hem minderwaardig vinden, om hen te confronteren met hun onjuiste mamzervisie. In de beide brieven aan Timoteüs schrijft Paulus: “Aan Timoteüs, wettig kind door het geloof” en “Aan Timoteüs mijn geliefd kind.“ Paulus is zijn geestelijke vader geworden en heeft het gebod vervuld om “zijn zoon” te besnijden. Hij neemt hem nu mee op reis. Onderweg worden bekeerlingen onderwezen in de beslissingen, die unaniem genomen zijn door het apostelconvent (Handelingen 16:1-4).
Lydia gedoopt met haar huis
Vervolgens zendt de Heilige Geest Paulus, Silas, Lucas en Timoteüs naar Macedonië. Ze komen in Filippi, waar zij op sjabbat naar een gebedsplaats aan de rivier gaan. Daar zijn G’dvrezende vrouwen bijeen. Aan hen verkondigen zij, dat er vergeving van zonden is door te vertrouwen op Yeshua. Een purperverkoopster die Lydia genoemd wordt, uit de stad Tyatira (klein Azië), luistert aandachtig en de Geest opent haar hart. Zij is de eerste bekeerling op Europese grond. Lydia en haar hele huis laten zich dopen. Gastvrij biedt ze daarna onderdak aan. De mannen blijven logeren en vertellen meer over G’ds weg tot heil. In Filippi komt ook een gevangenbewaarder tot geloof. Hij neemt Paulus en Silas mee naar huis en vraagt “Wat moet ik doen om behouden te worden?” Paulus legt het Woord G’ds uit aan hem en zijn hele huis. “Als jullie vertrouwen op Yeshua zullen jullie behouden zijn.” Verheugd laten zij zich terstond dopen.
Titus was onbesneden
Titus is een bekeerde Griek, reeds van Paulus’ 1e zendingsreis. Uit Galaten 2:1-3 weten we dat Titus door Paulus en Barnabas was meegenomen naar het apostelconvent in Jeruzalem en dat Titus niet gedwongen werd zich te laten besnijden. In Handelingen wordt Titus nergens genoemd, pas in de 2e brief aan de Korinthiërs, een vrij late brief van Paulus, wordt Titus genoemd als medearbeider. In een persoonlijke brief aan hem schrijft Paulus, dat Titus op Kreta oudsten moet aanstellen, dwaalleraars moet vermanen, en allen attenderen op het gehoorzaam zijn aan de Romeinse overheid*1. Blijkbaar is Titus intussen uitgegroeid tot een gezaghebbend leider. De brief begint met “aan Titus, wettig kind volgens het gemeenschappelijk geloof”. Dat Paulus ook hem, evenals Timoteüs, wettig kind noemt, wekt sterk de indruk dat Paulus, als zijn geestelijke vader, hem na verloop van tijd alsnog besneden heeft, waarmee Titus zijn wettig kind in het verbond werd. Na jaren was Titus blijkbaar toe aan besnijdenis en werd hij mettertijd een onberispelijk leider, ook geaccepteerd door bekeerde Joden.
Geen onbesnedenen in de tempel
Paulus liep eens met een Griek door Jeruzalem, waarop er oproer uitbrak, want men dacht dat hij onbesnedenen in de tempel*3 gebracht had. Dat was niet zo, want Paulus kent G’ds voorschrift uit Ezechiël 44:9 “Zo zegt de Eeuwige: Geen vreemdeling, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, zal Mijn heiligdom binnengaan, geen vreemdeling onder de Israëlieten.” Paulus verdedigt zich later: “Ik heb noch tegen de Tora, noch tegen de tempel, noch tegen de Romeinse keizer*1 iets misdreven” Handelingen 21:28; 25:8. Ook Yeshua laat geen onbesnedenen in de tempel. Dit blijkt als enkele Grieken komen aanbidden voor het Pesachfeest. Zij benaderen Filippus, die over het tempelplein voor heidenen loopt, en zeggen, dat zij Yeshua graag willen zien. Filippus gaat naar Yeshua, die in de tempelvoorhof het Joodse volk onderwijst, en brengt het verzoek over. Yeshua laat de Grieken echter niet halen en loopt ook niet naar hen toe. Hij zegt “Als iemand Mij dienen wil, die volge Mij na, en waar Ik ben, zal ook Mijn dienaar zijn” Johannes 12:21,26.
Regeren met Hem
De discipelen vragen Yeshua “wij zijn U gevolgd en hebben alles achter gelaten, wat zal dan ons deel zijn?” Hij belooft, dat wanneer Hij in glorie op Zijn troon zal zitten ook zij, in de wedergeboorte, op tronen zullen zitten en regeren over de twaalf stammen Israëls. “En iedereen die huizen, ouders, kinderen of akkers heeft prijsgegeven vanwege G’ds Koninkrijk, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.” In een gelijkenis heeft Yeshua verteld over slaven, die geld toevertrouwd krijgen om daarmee aan de slag te gaan totdat hun heer terug komt. Wie zich profijtelijk ingezet heeft voor zijn heer wordt beloond: “trouwe slaaf, jij mag heersen over vijf steden.” Door zijn trouwe en oprechte wandel is hij niet meer slaaf, maar vrij man geworden en zelfs gezaghebbend heer.
Besnijdenis geen middel tot heil
Sommige gelovigen in de gemeenten worden onzeker door wat zij van anderen horen. Enerzijds wordt verteld dat men geen besnijdenis moet ondergaan, waardoor sommige Joden hun besneden voorhuid proberen te herstellen; anderzijds voelen sommige G’dvrezenden zich onder druk gezet om zich juist wel te laten besnijden. Paulus schrijft hen “Is iemand als besnedene [Jood] geroepen, hij trekke zijn voorhuid niet aan” [epispasme zie Deel 1]. Laat hij zijn verbondsteken niet ongedaan maken, maar vertrouwend wandelen in de wegen van Abraham en Yeshua. “Is iemand als onbesnedene geroepen, die moet zich niet laten besnijden” 1Korinthiërs 7:18,19. Want als men zich onder druk laat besnijden of meent dat het afsnijden van een stukje huid zorgt voor eeuwig leven, dan zal de Messias niet tot nut zijn. Men gelooft dan niet in de enige weg tot heil, namelijk Yeshua en Zijn verlossende werk. Men mag juist vertrouwen op Zijn vergoten bloed, waarmee Hij vele zondaars heeft vrijgekocht en betaald. Slechts via dat geloof is er behoudenis.
Geen slavenjuk
Paulus roept dan ook op dat men zich geen slavenjuk moet laten opleggen, niet besnijden of Tora doen uit dwang, zoals bij slaven het geval is. Want als je het niet uit geloof en overtuiging doet, kan besnijdenis leiden tot teleurstelling of spijt. En opgedrongen Torageboden doen, mondt dan uit in uiterlijke rituelen zonder bezieling, vanuit slaafse gehoorzaamheid, maar zonder vreugde (Galaten 5:2-4). De vraag klinkt “Stellen wij dan door het geloof de Tora buiten werking? Volstrekt niet! roept Paulus uit “veeleer bevestigen wij de Tora!”
Besnijdenis van het hart
De Tora moedigt juist aan om uit vrije wil G’d te dienen, niet uit angst of dwang, maar vanuit fascinatie voor Hem en Zijn ontzagwekkende heilsplan. Om dan vanuit die open houding de Schrift te bestuderen. G’d werkt daarin mee, “Ik zal Mijn Tora in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven” zoals Jeremia 31:33 verkondigt. “Mijn Geest zal Ik in jullie binnenste geven die maakt, dat jullie naar Mijn inzettingen wandelen.” vult Ezechiël 36:27 aan. G’ds Geest helpt om Zijn stem te verstaan, Hij wijst op zondig gedrag, moedigt aan om rechtvaardig te willen leven en Hij laat ervaren dat G’ds weg heilzaam is. Als kennis- en toepassing van Tora in veiligheid en rust kunnen groeien, neemt ook het G’dsvertrouwen toe. Er ontwikkelt zich een liefdevolle relatie tussen de zorgzame Vader en Zijn geliefde kind; dat is wat Hij zoekt en bewerkt. Wie zo opgroeit, gaat G’d ervaren als bron van zegen en vreugde.
Besnijdenis of Voorhuid zegt niets
Ook Mozes sprak hierover “de Eeuwige jouw G’d zal jouw hart en het hart van je nakroost besnijden, zodat jij de Eeuwige je G’d, liefhebt opdat je leeft!” Ook de niet-Jood kan verlangen naar een geheiligd leven in G’ds nabijheid, en deel te krijgen aan de zegeningen en beloften, en het verbondsteken te ontvangen in het eigen vlees, als een liefdesgeschenk. Want Besnijdenis [Jood zijn] zegt op zich niets, en Voorhuid [heiden zijn] zegt op zich niets, maar wel het houden van G’ds geboden. En besnijden heeft wel betekenis, indien je de Tora naleeft, maar als je Tora verwaarloost, is je eventuele besnijdenis tot voorhuid geworden. Indien echter een heiden (Akrobustia) overeenkomstig de Tora leeft, zal dan zijn heiden-status (Akrobustia) niet als Besnijdenis / Israëliet (Peritome) gerekend worden?*3 Die vraag veronderstelt het antwoord: Jazeker! Dan zal ook hij in het Koninkrijk priesterlijk leven, burgerrecht en erfdeel ontvangen, en viert nu alvast sjabbat als teken en voorproefje. Paulus moedigt gelovigen aan die weg te bewandelen (Romeinen 3:31; 2:25,26; 9:4).
De vruchten van het werk
Tijdens zijn 3e zendingsreis is Paulus meer dan twee jaar werkzaam onder de Efeziërs. Hij schrijft hun later een brief waarin hun grote geloofsstappen blijken (2:11) “Bedenk dat jullie vroeger heidenen waren en Voorhuid genoemd werden door De Besnijdenis, dat jullie in die tijd zonder Messias waren en uitgesloten van het burgerrecht van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte; zonder hoop en zonder G’d.” Nu echter zijn ze overduidelijk in de verbonden opgenomen, volgen Yeshua, Tora, hebben burgerrecht*2, en ongetwijfeld het verbondsteken in hun voorhuid. Na zijn 3e zendingsreis gaat Paulus naar Jeruzalem waar de oudsten hem enthousiast vertellen over hun werk onder de Joden, dat tienduizenden uit De Besnijdenis in Yeshua zijn gaan geloven en allen ijverig de Tora naleven, “en wat betreft de heidenen die gelovig zijn geworden, hun hebben we geschreven over onze beslissing dat ze zich in acht moeten nemen voor afgodenoffers, voor bloed, voor vlees waar nog bloed in zit, en voor hoererij” Handelingen 21:20,25.
Loon naar werken
In de Openbaring aan Johannes zeggen de Oudsten rond de hemelse Troon: “het is tijd om het loon te geven aan Uw dienaren de profeten, en aan de heiligen, en aan de G’dvrezenden.” Yeshua zegt, “Ik kom spoedig en breng het loon mee, om ieder te belonen naar zijn werk” (Openbaring 11:18; 14:12; 22:12,14). De apostelen Petrus, Paulus en andere pioniers, hebben zich ingezet om het Goede Nieuws te zaaien en gemeenten te planten onder veelal moeizame omstandigheden en strijd. Door volharding en leiding van G’ds Geest waren zij vruchtbaar en hebben zij met vreugde oogst binnen gehaald, eerstelingen voor G’d en het Lam, zowel uit De Besnijdenis als uit De Voorhuid. Moge de Eeuwige nog velen erbij roepen.
Sonja Haisma
Eindnoten
*1 TB Yoma 28b pag. 82, 83 (22) Rab: 7 Noachidische geboden
*2 TB Yevamoth 47a-48a Proseliet /Israeliet worden; 47a(25) mamzer; Exodus 12:48,49; Numeri 15:15
*3 TB Yevamoth 72b (48) geen Voorhuid in tempel