De geschiedenis rondom Chanoeka herhaalt zich

Syrische heersers over Israël
Meer dan 2000 jaar geleden was er een tijd dat het land Israël deel uitmaakte van het Syrisch-Griekse rijk, gedomineerd door Syrische heersers van de dynastie van de Seleuciden, een tak van het grote rijk van de wereldheerser Alexander de Grote. Antiochus III, de koning van Syrië, regeerde van 3538 tot 3574 (222-186 v.g.j.). Hij had oorlog gevoerd met koning Ptolemaeus van Egypte over het bezit van het land Israël. Antiochus III zegevierde en het land Israël werd bij zijn rijk gevoegd. Aan het begin van zijn regering stond hij gunstig tegenover de Joden en kende hun enkele privileges toe. Maar later, toen hij door de Romeinen werd geslagen en gedwongen werd zware belastingen te betalen, viel de last op de verschillende volkeren van zijn rijk, die gedwongen werden het zware goud te leveren dat de Romeinen van hem verlangden. Toen Antiochus III stierf, nam zijn zoon Seleucus IV het over en onderdrukte de Joden verder.

Nadruk op waarheid en morele zuiverheid
Bij de problemen van buitenaf kwamen nog de ernstige gevaren die het Jodendom van binnenuit bedreigden. De invloed van de Hellenisten (mensen die afgodenaanbidding en de Syrische manier van leven accepteerden) nam toe. Jochanan, de hogepriester, voorzag het gevaar voor het Jodendom als gevolg van het binnendringen van de Syrisch-Griekse invloed in het Heilige Land. Want in tegenstelling tot het ideaal van uiterlijke schoonheid dat de Grieken en Syriërs aanhangen, legt het Jodendom de nadruk op waarheid en morele zuiverheid, zoals door Adonai bevolen in de heilige Tora. Het Joodse volk zou nooit zijn geloof in Adonai kunnen opgeven en de afgodenaanbidding van de Syriërs kunnen aanvaarden. Jochanan was daarom gekant tegen elke poging van de Joodse hellenisten om Griekse en Syrische gebruiken in het land te introduceren. De Hellenisten haatten hem. Een van hen vertelde de commissaris van de koning dat er in de schatkamer van de Tempel veel rijkdom was.

Heilig geld voor wereldse doelen
De rijkdom in de schatkist bestond uit de bijdragen van “een halve sjekel” die jaarlijks door alle volwassen Joden werden betaald. Dat werd gegeven ten behoeve van de offers op het altaar, maar ook voor het repareren en verbeteren van het Tempelgebouw. Een ander deel van de schatkist bestond uit wezengelden, die tot hun meerderjarigheid voor hen werden gestort. Seleucus had geld nodig om de Romeinen te kunnen betalen. Hij stuurde zijn minister Helyodros om het geld uit de schatkist van de Tempel te halen. Tevergeefs smeekte Jochanan, de Hogepriester, hem dit niet te doen. Helyodros luisterde niet en ging de poort van de Tempel binnen. Maar plotseling werd hij bleek van schrik. Het volgende moment viel hij flauw en viel op de grond. Nadat Helyodros bijkwam, durfde hij niet meer naar binnen te gaan.

Antiochus IV
Korte tijd later werd Seleucus vermoord en begon zijn broer Antiochus IV over Syrië te regeren (in 3586 – 174 v.g.j.). Hij was een tiran van onbezonnen en onstuimige aard, die religie en de gevoelens van anderen minachtte. Hij werd ‘Epiphanes’ genoemd, wat ‘de geliefde van de goden’ betekent. Diverse Syrische heersers ontvingen soortgelijke titels. Maar een historicus uit zijn tijd, Polebius, gaf hem de bijnaam Epimanes (gek), een titel die beter paste bij het karakter van deze harde en wrede koning. Omdat hij zijn koninkrijk wilde verenigen door middel van een gemeenschappelijke religie en cultuur, probeerde Antiochus IVhet individualisme van de Joden uit te roeien door alle Joodse wetten te onderdrukken. Hij verwijderde de rechtvaardige Hogepriester, Jochanan, uit de Tempel in Jeruzalem, en in zijn plaats installeerde Jochanans broer Jozua, die zichzelf graag bij de Griekse naam Jason noemde. Want hij was lid van de Hellenistische partij en gebruikte zijn hoge ambt om steeds meer van de Griekse gebruiken onder de priesterschap te verspreiden.

Protest van Jochanan
Jozua of Jason werd later vervangen door een andere man, Menelaüs, die de koning had beloofd dat hij meer geld zou binnenbrengen dan Jason. Toen Jochanan, de voormalige hogepriester, protesteerde tegen de verspreiding van de invloed van de hellenisten in de Heilige Tempel, huurde de heersende hogepriester moordenaars in om hem te vermoorden. Antiochus was in die tijd verwikkeld in een succesvolle oorlog tegen Egypte. Maar boodschappers uit Rome arriveerden en bevalen hem de oorlog te stoppen, en hij moest toegeven. Ondertussen verspreidde zich in Jeruzalem het gerucht dat Antiochus een ernstig ongeluk was overkomen. In de veronderstelling dat hij dood was, kwamen de mensen in opstand tegen Menelaüs. De verraderlijke Hogepriester vluchtte samen met zijn vrienden.

Joden vermoord
Antiochus keerde terug uit Egypte, woedend over de Romeinse inmenging in zijn ambities. Toen hij hoorde wat er in Jeruzalem was gebeurd, beval hij zijn leger de Joden aan te vallen. Duizenden Joden werden vermoord. Antiochus vaardigde vervolgens een reeks harde decreten uit tegen de Joden. Joodse eredienst was verboden; de rollen van de Wet werden in beslag genomen en verbrand. Sabbatsrust, besnijdenis en de spijswetten waren verboden op straffe van de dood. Zelfs een van de gerespecteerde oudsten van die generatie, rabbijn Eliëzer, een man van 90, kreeg van de dienaren van Antiochus de opdracht varkensvlees te eten, zodat anderen hetzelfde zouden doen.

Weigering om varkensvlees te eten
Toen hij weigerde, stelden ze hem voor dat hij het vlees naar zijn lippen zou brengen, zodat het leek alsof hij aan het eten was. Maar Rabbi Eliëzer weigerde zelfs dat te doen en werd ter dood gebracht. Er waren duizenden anderen die eveneens hun leven opofferden. Het beroemde verhaal van Hannah en haar zeven zonen speelde zich in die tijd af. De mannen van Antiochus gingen van stad naar stad en van dorp naar dorp om de inwoners te dwingen heidense goden te aanbidden. Er bleef nog maar één toevluchtsoord over en dat waren de heuvels van Judea met hun grotten. Maar zelfs daar achtervolgden de Syriërs de getrouwe Joden, en menig Jood stierf de marteldood.

Mattitjahoe
Op een dag arriveerden de handlangers van Antiochus in het dorp Modiin waar Mattitjahoe, de oude priester, woonde. De Syrische officier bouwde een altaar op de marktplaats van het dorp en eiste dat Mattitjahoe offers zou brengen aan de Griekse goden. Mattitjahoe antwoordde: “Ik, mijn zonen en mijn broers zijn vastbesloten om trouw te blijven aan het verbond dat onze G’d met onze voorouders heeft gesloten!” Daarop naderde een Hellenistische Jood het altaar om een ​​offer te brengen. Mattitjahoe greep zijn zwaard en doodde hem, en zijn zonen en vrienden vielen de Syrische officieren en manschappen aan. Ze doodden velen van hen en joegen de rest weg. Vervolgens vernietigden ze het altaar.

Joods Verdedigingsleger
Mattitjahoe wist dat Antiochus woedend zou zijn als hij hoorde wat er was gebeurd. Hij zou zeker een expeditie sturen om hem en zijn volgelingen te straffen. Mattitjahoe verliet daarom het dorp Modiin en vluchtte samen met zijn zonen en vrienden naar de heuvels van Judea. Alle loyale en moedige Joden sloten zich bij hen aan. Ze vormden legioenen en verlieten van tijd tot tijd hun schuilplaatsen om vijandelijke detachementen en buitenposten aan te vallen en de heidense altaren te vernietigen die in opdracht van Antiochus waren gebouwd.

De Makkabeeën
Voor zijn dood riep Mattitjahoe zijn zonen bijeen en spoorde hen aan om te blijven vechten ter verdediging van G’ds Tora. Hij vroeg hen de raad van hun broer Sjimon de Wijze op te volgen. Bij het voeren van oorlog, zei hij, zou hun leider Juda de Sterke moeten zijn. Juda werd “Makkabee” genoemd, een woord dat is samengesteld uit de beginletters van de vier Hebreeuwse woorden Mi Kamocha Ba’eilim Hasjem, “Wie is als U, O G’d.” Antiochus stuurde zijn generaal Apolonius om Juda en zijn volgelingen, de Makkabeeën, uit te roeien. Hoewel ze qua aantal en uitrusting groter waren dan hun tegenstanders, werden de Syriërs verslagen door de Makkabeeën. Antiochus zond nog een expeditie uit, die eveneens werd verslagen. Hij besefte dat hij alleen door het sturen van een machtig leger kon hopen Juda en zijn dappere strijders te verslaan. Een leger bestaande uit meer dan 40.000 man veroverde het land onder leiding van twee commandanten, Nicanor en Gorgiash. Toen Juda en zijn broers dat hoorden, riepen ze uit: ‘Laten we tot de dood vechten ter verdediging van onze ziel en onze Tempel!’ De mensen kwamen bijeen in Mitspa, waar Samuël, de profeet van weleer, gebeden had opgedragen aan Adonai. Na een reeks veldslagen werd de oorlog gewonnen.

Herinwijding van de Tempel
Nu keerden de Makkabeeën terug naar Jeruzalem om het te bevrijden. Ze gingen de Tempel binnen en ontruimden deze van de afgoden die daar door de Syrische vandalen waren geplaatst. Juda en zijn volgelingen bouwden een nieuw altaar, dat hij inwijdde op de vijfentwintigste van de maand Kislev, in het jaar 3622 (139 v.g.j.). Omdat de gouden Menora door de Syriërs was gestolen, maakten de Makkabeeën er nu een van goedkoper metaal. Toen ze de lichten wilden aansteken, vonden ze alleen een kleine kruik pure olijfolie met het zegel van de hogepriester Jochanan. Het was voldoende om slechts één dag te verlichten. Door een wonder van Adonai bleef het acht dagen lang branden, totdat er nieuwe olie beschikbaar kwam. Dat wonder bewees, dat Adonai Zijn volk ook nu weer onder Zijn bescherming had genomen. Ter herinnering hieraan hebben onze wijzen deze acht dagen ingesteld voor jaarlijkse dankzegging en voor het aansteken van kaarsen. En wij graag met hen. Nooit meer? Dat is niet gegarandeerd. Maar de Eeuwige grijpt in en zorgt voor deze bijzondere situatie: Am Israel Chai.

Chag sameach!
Lion Erwteman