Bechoekotai

De wet in deze parasja zegt dat je in het Joweljaar, het Jubeljaar – dat pas weer gevierd wordt, wanneer de 12 stammen in het Land zijn), niet mag oogsten van het veld en geen ongesnoeide wijnranken druiven mag eten. Wel mag je van de opbrengst eten die zonder bewerking van het land tot stand komt. Je mag echter niets zelf zaaien of wijnranken bewerken in dit jaar – zie Wajikra/Leviticus 25:1-7. Het klinkt best verwarrend: ik mag niet oogsten of druiven plukken, maar wel eten wat het land zonder bewerking opbrengt. Wat hier bedoeld zal zijn, is het verschil tussen opbrengst ten behoeve van verkoop en opbrengst ter voorkoming van honger.

Het land wordt gewoonlijk gebruikt om met de opbrengst ervan in andere levensbehoeften te voorzien, bijvoorbeeld kleding, schoeisel, huishoudelijke attributen. De Eeuwige zorgt er wel voor dat het zesde jaar zóveel opbrengt dat je er drie jaar van kunt leven – zie Wajikra/Leviticus 25:21. Het jaar 5768 (2007-2008) was een Sjemitajaar, een Sjabbatjaar. Het laatste was in 2014-2015. Volgens de Tora mag er dan niet geplant of geoogst worden in Israël. Het Joweljaar = 7 x Sjemitajaar + 1 jaar. Zowel het Sjabbatjaar als het Joweljaar zijn bedoeld om het land tot rust te laten komen en kracht te laten opdoen.

Het Joweljaar is ook het jaar waarin alle gekochte Israëlische slaven samen met hun kinderen vrijgelaten moeten worden. Ook moet het land teruggegeven worden aan de rechtmatige eigenaar, naar de verdeling zoals HaSjem (de Eeuwige) die had ingesteld. Toen het volk onder leiding van Jehosjoea (Jozua) het Beloofde Land in bezit had genomen, was het verdeeld over de twaalf stammen. In Wajikra/Leviticus 25:23 maakt de Eeuwige Zijn volk duidelijk dat het land niet voor altijd verkocht mag worden, omdat het Zijn bezit is. Israël heeft vruchtgebruik van het land, dat het eigendom is van de Eeuwige, evenals het volk zelf Zijn eigendom is. Een ander belangrijk aspect in deze parasja is de omgang met elkaar onderling. Je mag je broeder in nood niet aan zijn lot overlaten, je bent verplicht hem te helpen zonder misbruik te maken van zijn moeilijke situatie.

Zowel het Sjemitajaar als het Joweljaar worden ingeluid met het blazen van de sjofar (de bazuin), gemaakt van een ramshoorn. De sjofar neemt op hoogtijdagen een belangrijke plaats in binnen het Jodendom. Het is een heilig instrument, dat niet te pas en te onpas gebruikt dient te worden. De eerste keer dat in de Tora de sjofar genoemd wordt, is Sjemot/Exodus 19:16, op de berg Sinai. Daar ontvangt het volk, in de woestijn, via Mosjee de Tora. Maar ook bij Jericho klinkt de sjofar, wanneer het volk die stad in bezit gaat nemen.

Op deze twee bijzondere en heilige momenten zie je ook de overweldigende reactie van het geluid van de sjofar. Ook de manier van blazen van de sjofar is belangrijk. Het begint met een lange stoot, tekia genaamd, vervolgens drie korte stoten, sjewariem genaamd (letterlijk: gebroken (klanken)), daarna een serie heel korte, stotterende stoten, teroea genaamd, en afgesloten met weer een tekia, een lange stoot. De volgende tekst geeft een indicatie van het doel van de sjofar: “Ontwaak, jullie slapers, uit jullie slaap, jullie die sluimeren, uit jullie sluimering! Onderzoek jullie daden en keer boetvaardig om! Gedenk jullie Schepper!”

Sjabbat sjalom,
Lion S. Erwteman
Beth Yeshua, Amsterdam