Er is een verschil tussen een verbond en een teken van een verbond. Bij Noach was het verbond de belofte dat er geen grote vloed meer komen zou en de boog was daarvan het teken. De besnijdenis is zowel het verbond als het teken daarvan. In Gen.17:10 staat: Besnijdt al wat van het mannelijk geslacht is (besnijdt al het mannelijke), d.w.z. niet alleen de voorhuid. Met die voorhuid mee worden ook oren, lippen en hart besneden, het voelen, het denken, het spreken en het luisteren naar de Eeuwige en Zijn geboden – en de letterlijke besnijdenis is van dat alles het teken; zie hierbij Deut.30:6. De talmoed (Nedariem 31b, 32a) zegt: Groot is de besnijdenis, want met alle mitswot die Awraham deed, werd hij pas volledig genoemd toen hij besneden was, want er staat in Gen.17:1: Ga voor Mij uit en wees volmaakt/onberispelijk. Direct daarna geeft de Eeuwige het verbond van de besnijdenis: dat maakt volledig.
Bij het verbond tussen de stukken, Gen.15, wordt de naam van de Eeuwige, JHWH, genoemd. Bij het verbond van de besnijdenis en de naamsverandering van Awram en Sarai wordt alleen de naam Elohiem genoemd, Gen.17:1. Dit is opmerkelijk! Elohiem is G’d, die ook de Schepper is en de Rechter over alle volken, inclusief Israël. Dit leert ons dat de besnijdenis niet alleen aan Israël geboden is, maar aan elke zoon van Awraham, dus ook aan Jisjmael en aan elke huisgenoot (Gen.17:23-27). Voor de namen geldt iets dergelijks: Awraham zal de stamvader worden van vele volken (Gen.17:5,6) en Sara zal worden tot volken, koningen van volken zullen uit haar voortkomen (Gen.17:15,16). Lees hierbij ook Gal.3:1-14.
Ramban zegt over de besnijdenis: De reden voor het gebod tot besnijdenis is dat de Eeuwige een herinneringsteken heeft geplaatst op het mannelijk orgaan van de lust, dat vaak de oorzaak is van veel problemen en overtredingen. De bedoeling was dat het orgaan daardoor niet gebruikt zou worden behalve daar waar het gewenst en toelaatbaar is.
De midrasj geeft voor mij het meest duidelijke antwoord wat het woord orla, voorhuid, betreft, dat we in Gen.17:11 vinden. Dit woord komt in Lev.19:23 voor met betrekking tot een boom: het verwijst naar de plek waar de boom vruchten draagt. Zo verwijst het ook in relatie tot de mensen naar het lid dat de nakomelingen/het zaad voortbrengt.
Het woord orla heeft dezelfde getalswaarde als het woord sé, lam: 305. De besnijdenis als bekrachtiging van G’ds belofte aan Awraham heeft hetzelfde doel als het offerlam: het terugdringen, ombuigen van de krachten van het materiële, dat wat in de wereld van de mens steeds bepalend is. Het Lam, HaMasjiach, is het zaad waarover Sjaoel, Gen.12:7 aanhalend, spreekt in Gal.3:16. Van Hem zei Jochanan: Daar is het Lam van G’d. dat de zonde van de wereld wegneemt! (Joh.1:29).