In Bamidbar (Numeri) 6:1-21 is te lezen, dat gewone Kinderen van Israël, mensen die geen priester of Leviet waren, zich op een bijzondere manier konden geven voor de dienst van de Eeuwige. Bijvoorbeeld bij Zijn Heiligdom. Dat kon men doen uit dankbaarheid voor een bewezen weldaad. Of ten gevolge van een afgelegde gelofte (1 Samuël 1:11). Of krachtens een bevel van de Eeuwige (Sjoftiem, Richteren, Rechters 13:3-5). Was je een man, dan werd je een nazier, een uitgezonderde, gewijde. Was je een vrouw, dan werd je een neziera.
We vinden zowel in de Tenach als in het Beriet Chadasja, het Nieuwe Testament, voorbeelden van Nazireeërs: Sjimsjon (Simson, in Sjoftiem 13:5), Sjmoël (Sjmoël alef 1:11) en Jochanan haMatbiel (Johannes de Doper, zie Lukas 1:15). Alle drie voor hun hele leven! Toch kon je ook een begin- en een einddatum in je gelofte noemen (Bamidbar 6:8). Daar zien we in het leven van Sjaoel (Paulus) een voorbeeld van, in Handelingen 18:18. De Nazireeërs moesten zich onthouden van wijn en andere sterke drank. Ze moesten sprekende voorbeelden van onderhouding van de inzettingen en de verordeningen van de Eeuwige zijn en Israël leren te bedenken: “De mens die ze volbrengt, vindt daardoor het leven” (Wajikra, Leviticus 18:5a).
Het was een kostbare zaak om de Nazireeërgelofte af te leggen. Want er worden grote offers gevraagd om het Nazireeërschap te beëindigen (Bamidbar 6:13-15). In Handelingen 21:21-24,26 betaalt Paulus voor vier mannen de kosten. Hij maakt de datum bekend waarop de reinigingstijd voorbij is en waarop voor elk van hen de offers gebracht moeten worden. Er wordt dus na de dood en de opstanding van Yeshua door Zijn volgelingen nog geofferd in het Bet Hamikdasj, de Tempel. Zijn offer heeft dierenoffers in G’ds Huis niet overbodig gemaakt. Anders zou Yeshua nooit de Messias kunnen zijn.
Het voorschrift van het Nazireeërschap maakt zichtbaar dat je niet lichtvaardig aan de Eeuwige een gelofte moet doen. Een gelofte aan G’d is mooi, maar is ook een heel serieuze zaak. Met heilige zaken moet je niet achteloos omgaan! Dat wordt ons ook duidelijk voorgehouden in Kohelet, Prediker 4:17-5:6.
De voorschriften van Bamidbar 5:1-6:21 zijn bedoeld om de heiligheid van Israël te bewaren. Want de Eeuwige, die volmaakt heilig is, wil onder Zijn volk aanwezig zijn. Hij wil Zijn naam aan hen verbinden. De priesterlijke zegen in 6:22-26 is opgebouwd uit drie zinnen van respectievelijk drie, vijf en zeven woorden – in totaal drie keer de naam van de Eeuwige en twaalf andere woorden, naar het aantal van Israëls stammen. Zegenen is de naam van de Eeuwige op de mensen leggen (6:27). G’d vraagt heiligheid, omdat de mensen van Zijn volk Zijn vertegenwoordigers zijn op aarde.
Sjabbat sjalom,
Lion S. Erwteman
Rosj Kehila van Beth Yeshua, Amsterdam