In Dewariem/Deuteronomium 4:25-28 zet Mosjee (Mozes) uiteen wat er gaat gebeuren als de Israëlieten in Kanaän het verbond met de Eeuwige zullen vergeten. Dan zal ‘het vrezen van de Eeuwige’ ontbreken. Het tegengestelde van ‘de Eeuwige vrezen’ is ‘de Eeuwige haten’. G’ds liefde en trouw worden dan versmaad. Het zal uitlopen op ballingschap. Wie G’d verlaat, heeft smart op smart te vrezen! Maar Mosjee heeft daarop onmiddellijk ook iets anders laten volgen. Wanneer de Jisra’elieten de Eeuwige in ballingschap weer zoeken met heel hun hart en heel hun ziel, zullen ze Hem vinden (vers 29).
Ons ‘hart’ is in de Bijbel het centrum van waaruit we alles verrichten; niet alleen doen en laten met handen, armen en benen, maar ook denken en overleggen met het verstand – zie onder meer Misjlee, Spreuken 4:23. Onze ‘ziel’ is de zetel van ons diepste innerlijk, ons meest persoonlijke zelf. Mosjee accentueert hier zowel de activiteit (‘hart’) als het allesomvattende (‘ziel’) van de innerlijke verandering.
Wie met de Eeuwige door het leven wil gaan, heeft geen rustig bestaan. Want we leven in een wereld waarin veel ons van G’d vandaan trekt. Daarom moet ons op het hart gebonden worden om de wereld niet lief te hebben – zie 1 Johannes 2:15-17. Het volk Israël zal in Kana’an zeven andere volken aantreffen (Dewariem, Deuteronomium 7:1). Alleen in G’ds kracht zullen zij hierover kunnen heersen. Dat moet dan ook daadwerkelijk gebeuren. Want als Israël die volken niet zal onderwerpen, zal het omgekeerde gebeuren.
Ook voor ons geldt dat als wij het kwaad niet aanpakken, het kwaad ons pakt. De wereld oefent op ons een grote aantrekkingskracht uit. Als wij geen afstand bewaren, raken we van de Eeuwige los. Daarom moeten we een scherpe grens in acht nemen tussen ons en de wereld. We zijn een heilig volk (vers 6). We zijn juist geroepen uit de wereld om aan G’d toegewijd te leven. Zie ook 1 Petrus 1:14-19 en 2:9-10.
Deze verbondenheid aan de Eeuwige is alleen te verklaren uit Zijn genade en liefde (Dewariem, Deuteronomium 7:7-8). Niets is er bij onszelf te vinden wat ons voor Hem aantrekkelijk zou maken. Integendeel, “wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft G’d uitverkoren” (1 Korintiërs 1:26-28). Hij die ons getrokken heeft uit de wereld, zal ons ook vasthouden (Dewariem, Deuteronomium 7:9).