Juda heeft zijn vader beloofd om borg te zijn voor Benjamin (Genesis 44:32). Bij de onderkoning van Egypte biedt hij aan diens plaats in te nemen en slaaf in Egypte te worden (vs. 33-34). Zijn houding heeft wat in zich van de liefde van de Messias, Yeshua. Yeshua ging in onze plaats staan en droeg onze schuld. Juda stelt een ruil voor aan Jozef: dat hij en Benjamin van plaats wisselen. Benjamin wordt weer vrij man en hij wordt slaaf. Iets dergelijks gebeurde ook met Yeshua. Hij was vrij van zonde, maar betaalde onze schuld met Zijn leven.
Hij ging op die plaats staan waar G’d met de zonde zou afrekenen op aards niveau: De Schedelberg (Golgáta in het Aramees). Zoals Juda voorstelde om zelf slaaf te worden, zo liet Yeshua toe de verantwoordelijkheid van onze overtredingen op zich nam. Yeshua is afkomstig vanuit de hemelse wereld en kent daar niet het van nature zondaar zijn. Maar G’d in de hemel had Hem een lichaam gegeven dat zwakten kende (zie Jesaja 53:5-6; en ook 2 Korinte 5:21).
Zo heeft Yeshua ons, die van nature slaven van de zonde zijn, bevrijd en ons teruggebracht bij de Eeuwige. Jozef gaf zijn broers een harde les. Ze hadden niet echt geld gestolen en Benjamin had niet echt die beker ontvreemd. Onze verlorenheid en hopeloze toestand zijn ernstig en serieus. Zo was het slechte gedrag van de broers van Jozef net zo serieus.
In Genesis 45:24 zegt Jozef tegen zijn broers dat ze onderweg geen ruzie moeten maken. Waarom zegt hij dat? Alle verhoudingen zijn hersteld, maar ze zullen hun vader wel moeten vertellen dat zij Jozef als slaaf verkocht hebben. Plus dat ze hem welbewust in de waan gebracht hebben dat Jozef dood was. Je fouten belijden is een absolute voorwaarde om schoon schip te maken. Misschien zou een van de broers onderweg nog willen proberen iets te verzinnen om die pijnlijke erkenning te vermijden. En dat zou dan gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot ruzie. Alleen volkomen eerlijkheid geeft vrede.
Op de vraag van farao hoe oud hij is, antwoordt Jakob: “Het aantal van de jaren van mijn vreemdelingschap is honderddertig jaar” (Genesis 47:9). Het woord ‘vreemdelingschap’ was de basis van het uitgekiende plan van Jozef voor zijn familie. Zijn broers zijn schaapherders en kunnen daarom het beste in de vruchtbare landstreek Gosen gaan wonen. Daardoor zijn ze meteen ook apart gezet. De Eeuwige wil niet dat ze integreren in de Egyptische samenleving.
Bij de ontvangst door farao zeggen Jozefs broers, in Genesis 47:4, “Wij zijn gekomen om als vreemdeling in dit land te wonen, want er is geen weidegrond meer voor het kleinvee dat aan uw dienaren toebehoort, omdat de honger zwaar is in het land Kanaän. Laat uw dienaren alstublieft in de landstreek Gosen wonen.” En ook in Jakobs antwoord speelt het woord ‘vreemdelingschap’ een belangrijke rol. Hij weet dat hij niet in Kanaän en niet in Egypte een blijvende stad heeft. Dat weerhield hem om te comfortabel te worden. Goede les in ons leven.
Sjabbat sjalom,
Lion Erwteman, rosj kehilla van Beth Yeshua
Amsterdam