Inleiding
Yeshua verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk der Hemelen terwijl hij rondtrok in Galilea. Hij genas de zieken. De massa’s volgden hem. Het goede nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje. Het nieuws dat het Koninkrijk der Hemelen eindelijk een realiteit zou worden, stak harten in brand. Er waren er echter, voor wie dat goede nieuws slecht nieuws was. Er waren er die, om allerlei redenen, Yeshua en zijn boodschap opzij schoven. Anderen twistten met hem over de uitleg van de Tora op het gebied van overtuigingen en gebruiken. Weer anderen bestreden hem vanuit hebzucht en machtszucht.
Onder hen waren Schriftgeleerden, Sadduceeën en Farizeeën, Herodianen en belastingontvangers, priesters en ambtenaren, zowel Romeinen als Joden, die elk hun eigen problemen hadden met wat Yeshua zei en deed. Tenslotte waren er die zich zo bedreigd voelden, dat ze probeerden van hem af te komen. Als mensen zeggen, “de Joden hebben Yeshua verworpen”, beschuldigen ze het hele volk van de daden van sommigen van ons. Daarom is het de moeite waard te onderzoeken wie Yeshua accepteerde en wie hem verwierp, en om welke redenen.
Wie accepteerde Yeshua?
Veel Joden in Israël volgden Yeshua, om allerlei redenen. Ze zochten genezing, en Hij genas mensen. Ze wilden wonderen zien. Hij gaf ze te eten en ze wilden meer. Velen hoorden Zijn onderwijs en waren verwonderd over de manier waarop hij sprak, zie Matteüs 7:28. Hij bood genade, liefde en hoop voor vermoeide en onderdrukte mensen. Hij riep veel volgelingen, niet allen de twaalf. Hij onderwees hen en stuurde hen er daarna op uit. Sommige Farizeeën nodigden hem uit in hun huis.
Sommige Farizeeën kwamen hem waarschuwen voor Herodes’ plan Hem te doden, zie Lukas 13:31. Nikodemus, een welgesteld lid van het Sanhedrin, die we ook kennen uit de Talmoed (Gittin 56a), kwam in het geheim naar Yeshua. Hij verdedigde Hem later en werd uiteindelijk een volgeling, zie Johannes 3:1 en volgende, 7:50-52. Samen met Jozef van Arimatea maakte hij Yeshua’s lichaam klaar voor de begrafenis in het graf, dat Jozef ter beschikking stelde, zie Johannes 19:38-39. Over de breedte van het Joodse spectrum waren er velen die Yeshua aanvaardden. Er waren anderen die dat niet deden.
Verwerping vanwege ongemak
Onder de eersten die Yeshua verwierpen waren varkenshoeders, en hun stadgenoten, aan de oostkant van het meer van Galilea, in het gebied van de Dekapolis, zie Matteüs 8:28-34. Yeshua dreef demonen uit van twee bezetenen en liet deze een kudde varkens binnengaan, die zich meteen in het meer stortten. Toen ze hoorden wat er gebeurd kwamen de bewoners van de stad Yeshua dringend vragen weg te gaan. In Matteüs 19:16-22 kwam een rijke jongeman naar Yeshua toe en vroeg wat hij moest doen om eeuwig leven te krijgen.
Toen Yeshua zei dat hij de Tora moest houden was dat geen probleem voor hem. Hij zei dat hij dat al deed. Maar toen Yeshua hem vertelde zijn bezittingen te verkopen, de opbrengst aan de armen te geven en hem te volgen, was dat teveel gevraagd. Toen Yeshua een gelijkenis vertelde over een onrechtvaardige rentmeester en de omstanders aanmaande geld niet boven de liefde voor G’d te stellen, schoten zijn woorden sommige Farizeeën in het verkeerde keelgat en ze hoonden hem, zie Lukas 16:14. Zulke verwerpingen zijn te betreuren, maar het wordt erger.
Discussies over geloof en gebruiken
Yeshua’s openbare bediening werd grotendeels gekenmerkt door verschil van mening over Tora geloof en gebruiken. Dat was niet ongewoon, aangezien de rabbijnen en hun scholen het over zulke dingen ook niet met elkaar eens waren. Pirké Avot 5:17 zegt dat er twee soorten discussies zijn: ‘omwille van de Hemel’, dat wil zeggen: om de waarheid te ontdekken, zoals die tussen de scholen van Hillel en Sjammai; en ‘niet omwille van de Hemel’ – om conflict te veroorzaken, zoals Korachs dispuut met Mozes. De twee belangrijkste scholen, van Hillel en van Sjammai, benaderden de Tora verschillend. Hillel was geneigd tot flexibiliteit, geduld en begrip, terwijl Sjammai geneigd was streng en kritisch te zijn. Het is belangrijk zorgvuldig de discussies te analyseren die verschillende mensen hadden met Yeshua.
De twee scholen
Een van de eerste dingen die sommige Farizeeën opmerkten was, dat Yeshua vreemde vrienden had, zie Matteüs 9:11, “En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tegen Zijn discipelen: Waarom eet uw meester met de tollenaars en zondaars?” En Lukas 15:2, “De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden en zeiden, Deze ontvangt zondaars en eet met hen.” Als de evangeliën het hebben over ‘de Farizeeën’ bedoelen ze niet alle Farizeeën maar sommige. In Matteüs stelden de Farizeeën de discipelen een vraag en misschien hebben ze wel geluisterd naar het antwoord. Lukas vertelt dat ze klaagden en Hem beschuldigden. De eerste groep klinkt als de school van Hillel; de tweede als de school van Sjammai.
Wassen en de eettafel
Een andere gebruikelijke grond voor verschil van mening was over het wassen van de handen voor het eten, zie Matteüs 15:1-3, “Toen kwamen uit Jeruzalem Farizeeën en Schriftgeleerden naar Yeshua en vroegen, Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden? Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten.” En ook Lukas 11:38, “De Farizeeër verwonderde zich, toen hij zag, dat Hij Zich vóór het eten niet eerst waste.”
De Farizeeën behandelden de eettafel en voedsel alsof die heilig waren, hoewel ook daarin de school van Hillel milder was dan de school van Sjammai. Yeshua accepteerde de mondelinge Tora, hoewel Zijn interpretatie ervan soms afweek van die van Zijn tijdgenoten. In de eerste geval stelden de Farizeeën Hem een eerlijke vraag, en luisterden naar Zijn antwoord. In het tweede geval reageerde de Farizeeër heftiger, en Yeshua’s antwoord wijst op een meer gespannen en vijandige verhouding tussen hen.
Sjabbat houden
Yeshua en de Farizeeën hadden ook verschil van mening over de manier van Sjabbat houden. “Maar toen de Farizeeën dit zagen (Yeshua’s discipelen die graan plukten op Sjabbat), zeiden zij tegen Hem, Zie, uw discipelen doen wat men op Sjabbat niet mag doen” (Matteüs 12:2). Misschien was dit een eerlijke vraag, en misschien hebben ze Yeshua’s antwoord overwogen. Toen Hij echter hun synagoge binnenging, escaleerde het conflict, “Hij … ging hun synagoge binnen. Daar was iemand met een verschrompelde hand.
Ze legden Hem de vraag voor, of het geoorloofd is op de Sjabbat te genezen, om Hem te kunnen aanklagen. Maar Hij zei tegen hen: Wie zou er onder jullie zijn, die één schaap heeft en die, als dit op een Sjabbat in een put valt, het niet grijpen zal en eruit trekken? Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven? Dus is het geoorloofd op de Sjabbat goed te doen. Toen zei Hij tegen die persoon: Strek uw hand uit. Die strekte hem uit en hij werd weer net zo gezond als de andere. De Farizeeën gingen weg en spanden tegen Hem samen om Hem om te brengen” (Matteüs 12:9-14).
Dragen op Sjabbat
Het bovenstaande gebeurde in het Noorden van Israël. Johannes vertelt over een man die op Sjabbat genezen werd in Jeruzalem. Hij was al 38 jaar ziek. Yeshua vertelt hem om op te staan, zijn mat op te nemen en te lopen. Yeshua wist dat het Sjabbat was en dat dragen niet geoorloofd was. De man was dat misschien vergeten, opgewonden als hij was om genezen te zijn. Dus hij pakte zijn mat op en begon weg te lopen. ‘De Joden’ stopten hem meteen, en zeiden dat dragen verboden is. Hij zei dat de man die hem genezen had, hem dat had opgedragen; en hij zocht Yeshua die in de massa verdwenen was. En later …, “Daarna vond Yeshua hem in de Tempel. Hij zei tegen hem: Zie je, jij bent gezond geworden. Zondig niet meer, opdat jou niet iets ergers zal overkomen. De man ging weg en zei tegen de Joden, dat het Yeshua was, die hem gezond gemaakt had. Daarom wilden de Joden Yeshua vervolgen, omdat Hij deze dingen op Sjabbat deed.”
Wie zijn ‘de Joden’
Deze keer zijn het dus niet de Farizeeën, maar ‘de Joden’. Waarschijnlijk bedoelt Johannes hiermee de Judeeërs, en met name de Judese autoriteiten, niet alle Joden. Dit gebeurde in Jeruzalem, vlakbij de Tempelberg. Geen wonder dat mensen daar strenger waren. In elk geval zetten Yeshua’s omstreden daden op Sjabbat zijn vervolging in gang. Misschien accepteerden sommigen zijn manier van redeneren, maar de autoriteiten keurden zijn interpretatie van de traditionele wetten af.
Niet lang daarna schrijft Johannes in 7:1, “Daarna trok Yeshua rond in Galilea, want Hij wilde Zich in Judea niet ophouden, omdat de Joden Hem trachtten te doden.” Yeshua was natuurlijk niet bezorgd dat elke Jood hem wilde doden. Er waren ook Joden in Galilea. Het is duidelijk dat hij de Judese autoriteiten bedoelde, die zich klaarmaakten hem te arresteren en terecht te stellen voor wat zij misdaden van opstand, verraad en godslastering noemden. Blijkbaar bracht hij hierna niet veel tijd door in Jeruzalem, totdat hij klaar was voor zijn laatste optreden. Ondertussen kon hij zich vrij bewegen in het Noorden.
Opstanding
Naast de kwesties van Sjabbat en het wassen van de handen, woedde er een leerstellig discussie over de opstanding. De Farizeeën geloofden erin; de Sadduceeën niet. In Matteüs 22:23 confronteerden enkele Sadduceeën Yeshua met een slinkse vraag, die erop uit was te bewijzen dat er geen opstanding is. Yeshua bracht hen tot zwijgen en liet zien uit de Tora, dat er wel degelijk opstanding is.
Ook de Samaritanen hadden een geloofsverschil met hem, “Hij zond boden voor Zich uit. Zij gingen op weg en kwamen in een dorp van de Samaritanen om alles voor Hem gereed te maken. Zij ontvingen Hem niet, omdat Zijn gezicht gericht was naar Jeruzalem” (Lukas 9:52-53). De Samaritanen aanbaden op de berg Geriziem, die zij heiliger achtten dan Jeruzalem. Dat Yeshua Jeruzalem beschouwde als de centrale plaats voor de eredienst was genoeg reden voor de Samaritanen Hem te verwerpen zonder hem zelfs aan te horen.
Bovennatuurlijke machten
Toen Hij discipelen riep en hen uitzond om slechte geesten uit te werpen, probeerde Zijn eigen familie hem te stoppen, “Toen zijn naasten dit hoorden, gingen zij op weg om Hem te halen, want zij zeiden: Hij is niet bij zijn zinnen” (Markus 3:21). Misschien was dit niet uit afwijzing, maar uit bezorgdheid voor hem, of voor zichzelf. Maar het moet moeilijk voor Hem geweest zijn dit te accepteren.
Er waren schrijvers en Farizeeën, die Yeshua beschuldigden van tovenarij, van het gebruiken van demonische kracht om boze geesten uit te drijven, “De Schriftgeleerden, die vanuit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul; door de overste van de slechte geesten drijft Hij de geesten uit” (Markus 3:22). Dit waren voorbeelden van Joden die Yeshua uitdaagden of verwierpen vanwege dingen die hij onderwees of deed. Nu zullen we de soort mensen onderzoeken die zich metterdaad tegen Hem hebben verzet.
Tegenstand
Yeshua preekte in de synagogen in Galilea, en hoewel Hij goed ontvangen werd in de meeste, had Hij serieuze tegenstand in Nazaret, de stad waar hij opgegroeid was. Op een Sjabbat was Hij in de synagoge, zie Lukas 4:16 e.v.). Hij werd opgeroepen voor alia, om te lezen uit de boekrol van Jesajahoe (Jesaja). De passage die Hij las, Jesaja 61:1-2, kondigt aan, “… omdat de Eeuwige mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen”.
Yeshua stopte in het midden van de tekst en zei, “Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. En allen betuigden hun instemming met Hem en verwonderden zich over de woorden van genade, die van Zijn lippen kwamen en zij zeiden: Is dit niet de zoon van Jozef?” (Lukas 4:21-22). Yeshua moet twijfel gehoord hebben in die vraag. Hij begon hen te waarschuwen dat een profeet niet geëerd wordt in zijn vaderstad en hoe G’d wonderen deed voor heidenen gedurende tijden dat de Israëlieten Hem niet volgden.
Bewijs zoeken
Dit irriteerde de mensen, “Allen in de synagoge werden met toorn vervuld, toen zij dit hoorden. Zij stonden op, wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten” (Lukas 4:28-29). Yeshua ontkwam. Maar vanaf die tijd besloten sommigen van Zijn tegenstanders bewijs te zoeken om tegen Hem te gebruiken. Niet lang daarna, in een andere synagoge, gebeurde dit, “De Schriftgeleerden en de Farizeeën letten op Hem, of Hij op de Sjabbat genas, om een aanklacht tegen Hem te vinden” (Lukas 6:7).
Yeshua’s faam in Galilea breidde zich uit en er kwamen zelfs Schriftgeleerden vanuit Jeruzalem om hem uit te checken, zie Markus 3:22. Sommigen intensiveerden hun pogingen om Yeshua ertoe te brengen iets te zeggen of te doen dat Hem zou beschuldigen, “Toen Hij van die plaats vertrok, begonnen de Schriftgeleerden en de Farizeeën Hem heftig aan te vallen en Hem uit te vragen over veel zaken. Ze spanden een strik om Hem te vangen in iets, wat Hij Zich zou laten ontvallen” (Lukas 11:53-54).
Herodianen
Ze probeerden Hem zelfs in de problemen te brengen met de Romeinen, “Toen gingen de Farizeeën weg en beraadslaagden, hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen. Zij zonden hun leerlingen naar Hem toe, met de Herodianen, die zeiden, … Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?” (Matteüs 22:15-17). De Herodianen waren Hellenistische (seculiere) Joden, die trouw waren aan de dynastie van koning Herodes de Grote; deze was aangesteld door de Romeinen. Ze hadden belang bij goede relaties met de Romeinen. En ze probeerden Yeshua ertoe te krijgen te zeggen dat Joden geen belasting hoefden te betalen aan Caesar. Zo’n uitspraak zou hem in de problemen brengen met de Romeinse autoriteiten, die al bezorgd waren over Zijn groeiende aanhang en het gepraat over hem koning maken.
Twijfel aan Zijn bevoegdheid
Toen hij in Jeruzalem kwam werd alles nog gecompliceerder, “Yeshua ging de Tempel binnen en dreef alle mannen eruit, die verkochten en kochten in de Tempel. De tafels van de geldwisselaars keerde Hij om evenals de stoelen van hen, die de duiven verkochten. Hij zei tegen hen, Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar jullie maken het tot een rovershol” (Matteüs 21:120-13).
Een menigte volgde hem de Tempel in en Hij genas velen van hen. De menigte begroette Hem als de Zoon van David. Dit ergerde hogepriesters en de Tempelautoriteiten, “Toen Hij de Tempel was binnengegaan, naderden de hogepriesters en de oudsten van de bevolking Hem, terwijl Hij onderwijs gaf. Zij vroegen, Krachtens welke bevoegdheid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven? (Matteüs 21:23).
Slim antwoord
Wetend dat er geen antwoord was dat hen kon bevredigen, antwoordde Yeshua slim. Hij vroeg of ze dachten dat de doop van Johannes, van G’d of van mensen afkomstig was. De menigte keek toe. Ze konden niet zeggen ‘van de Eeuwige’ want ze volgden Johannes niet. En ze konden ook niet zeggen ‘van mensen’, want het volk beschouwde Johannes als een profeet. Daarom gaven ze geen antwoord en lieten Hem voor het ogenblik met rust.
Toen vertelde Hij een aantal gelijkenissen over corrupt en zelfzuchtig leiderschap. De hogepriesters, Schriftgeleerden en Farizeeën die hier genoemd worden, waren waarschijnlijk verbonden met het Sanhedrin, het Hooggerechtshof dat in de Tempel samenkwam, “Toen de hogepriesters en de Farizeeën Zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, omdat die Hem voor een profeet hielden” (Matteüs 21:45-46).
Genezing op Sjabbat
Op dat moment werd Jeruzalem een gevaarlijke plaats voor Yeshua. Zelfs als Hij iets goeds deed kwam Hij in de problemen. Op een dag genas Hij een man die vanaf zijn geboorte blind was, zie Johannes 9. Hij maakte wat modder, legde die op de ogen van de man en droeg hem op zich te wassen in de Siloamvijver. De man deed dat, en kon weer zien. Dat was op Sjabbat. Zijn buren brachten hem bij de Farizeeën, die een onderzoek instelden. Ze waren erover verdeeld of iemand die op Sjabbat genas van G’d kon komen.
Ze vroegen zich af of de man wel inderdaad blind geweest was. Dus riepen ze zijn ouders, “Zijn ouders antwoordden: Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is. Maar hoe het komt dat hij nu zien kan, weten wij niet. En wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet. Vraag het hem zelf, hij heeft er de leeftijd voor. Hij kan voor zichzelf spreken. Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Judeeërs, want de Judeeërs waren al overeengekomen, dat als iemand mocht belijden dat Hij de Messias was, Hij uit de synagoge zou worden gebannen.”
Excommunicatie
De autoriteiten waren al overeengekomen iedereen te excommuniceren die geloofde dat Hij de Messias was. En ze planden Hem te arresteren, Hem te beschuldigen van een serieus misdrijf en hem te executeren. Eens, in de Tempel, met Chanoeka, confronteerde een groep Judeeërs hem. Ze wilden weten of Hij de Messias was. De confrontatie escaleerde en men probeerde Hem te stenigen. Toen stelde Hij hen een briljante vraag, “Voor welk van de goede werken die Ik deed gaan jullie mij stenigen?” (Johannes 10:33). De Joden (namelijk de Judeeërs) antwoordden Hem, Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat U, een mens, Uzelf tot G’d maakt.”
Conclusie
Terwijl er Joden waren die Yeshua aannamen, verwierpen anderen Hem. Sommigen verlieten Hem vanwege het ongemak dat het Hem volgen hen zou brengen. Anderen waren het niet eens met Zijn Tora-onderwijs en Zijn praktijken. Weer anderen waren zo woedend vanwege wat zij beschouwden als overtredingen van de Tora, dat ze stappen zetten om hem te arresteren en te executeren. Hoe kon een man die de liefde van G’d preekte en in de praktijk bracht zo veel tegenstand opwekken? In het volgende artikel zal ik deze vraag meer in diepte bespreken en het hebben over de omstandigheden van zijn arrestatie, rechtszaak en terechtstelling.
Leib Reuben
Jeruzalem